Wat doen de levenden?
Wat doen de levenden?
Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat” (Lucas 16:31) Groter tegenstelling dan die tussen de rijke man en de arme Lazarus is niet denkbaar. De rijke neemt het ervan, met zijn vrienden: hij viert elke dag feest. Lazarus, die uitgeteerde bedelaar bij zijn voordeur, is de enige hindernis om het feest volmaakt te doen zijn. Lazarus verlangt zijn honger met kruimels te stillen, maar van verlangen alleen kun je niet leven! De arme bedelaar sterft eerder dan de rijke man. Vanzelfsprekend, hij heeft minder weerstand, is minder gezond. De rijke wordt begraven, de arme niet, die wordt waarschijnlijk gauw in een kuil gegooid. Weg is weg. Maar er is nog een groter onderscheid tussen de rijke en de arme. De arme gaat naar boven in een draagkoets van engelen, de rijke gaat de grond in, naar beneden, naar het dodenrijk. De arme wordt bevorderd tot heerlijkheid, de rijke wordt gedegradeerd tot ellende. Het is niet de rijkdom, die de rijke man in het ellendige oord van de pijniging bracht, maar zijn onwil om zich te laten gezeggen, zijn gebrek aan visie, waardoor hij Lazarus wel als bedelaar, maar nooit echt als mens heeft gezien. Zelfs in het dodenrijk geeft hij zijn bevelen, en wel aan Abraham: stuur Lazarus! Ook nu nog denkt hij heer en meester te zijn en over Lazarus te kunnen beschikken. Geen woord van verontschuldiging, laat staan van berouw. “Ik lijd pijn”. Al mag een pijnlijder ik-gericht zijn, deze woorden klinken wrang uit de mond van degene die zich tijdens zijn leven nooit om de pijn van zijn allernaaste heeft bekommerd. Het getuigt niet van fijngevoeligheid, dat hij Lazarus een opdracht wil geven naar de aarde te gaan, de plaats waar de bedelaar juist zoveel ongerechtigheid heeft ervaren. Deze gelijkenis is door onze Here Jezus Christus zeker niet bedoeld als zoethouder voor de armen (stil maar…) en ook niet als wraak op de rijken (wacht maar…). Deze gelijkenis is voor ons allen een oproep om de broodnodige rechtvaardigheid niet te verwaarlozen. En wat doet Jezus daarbij anders dan te wijzen op de wegwijzers van Mozes en de profeten? De vijf broers van de rijke man, waar Lazarus naar toe zou moeten gaan, hebben geen stem van iemand uit de doden nodig. Zij hebben de voorschriften van Mozes en wie had in Israël meer gezag dan Mozes? Lazarus en de rijke man zijn gestorven. Maar de vijf (het aantal boeken van de Thora van Mozes) broers leven. Wat doen de levenden? Wat doen wij? Zullen zij/wij zich ons laten gezeggen door de levenswoorden die opgeschreven staan? Zullen zij/wij de rijkdom voor zichzelf/onszelf houden of delen met hun/onze naasten? Zullen de mensen die oren hebben en de stem van God horen, die ogen hebben en hun naasten zien op de vingers van één hand (vijf) te tellen zijn? We hebben géén verontschuldiging, wij hebben Mozes, de profeten en onze Here Jezus Christus, de Levende! “Gij zijt voorbijgegaan, een vreemd bekend gezicht, een stuk van ons bestaan, een vriend, een spoor van licht. Uw licht is in mijn bloed, mijn lichaam is uw dag, ik hoop U tegemoet zolang ik leven mag.” Lied 607:3 Johannes Bakker | ||
terug | ||